donderdag 20 februari 2014

De nostalgie van het schaatsen

“Olé, oléhe, olé, olé. Olé, oléhe, olé, oléh….”  Vroeger, en dan praat ik over bijna 34 jaar geleden, ging ik met mijn vriendin en haar grote broer en diens vriendin vaak naar schaatswedstrijden. Ik heb Hilbert van der Duim wereldkampioen zien worden door hem naar de eindstreep te schreeuwen in 1980, totdat mijn stem schor was.  Ik moest even googlen om een video te vinden van deze grandioze overwinning in het stadion in Assen. En terwijl ik naar de beelden kijk van toen - middels de link die ik onderaan dit artikel geplaatst heb - schieten de tranen in mijn ogen.

Dit soort emoties kan ik niet echt duiden. Is het de nostalgie van vroeger? Worden er geuren opgeroepen, zoals de soep in de thermoskan die we uit onze meegenomen mokken aten? De smaak van warme chocolademelk met een dik stuk ontbijtkoek? Voel ik de kou nog in mijn halfbevroren voeten die in de auto onderweg terug naar huis gingen gloeien? Zijn het de geluiden - het overweldigende galmen van de stemmen van alle mensen bij elkaar in dat stadion? Of is het het ongelooflijke idee dat mijn nichtje uit Assen, die ook was komen kijken zonder dat we dat van elkaar wisten, van alle mensen in het stadion precies achter mij was gaan staan als toeschouwer, waardoor ik besefte: toeval bestaat niet?


Het kan ook met een verscholen nationale trots te maken hebben. Een trots die ik nu ook voel als ik naar de Olympische Winterspelen kijk. Het is niet dat ik er elke dag voor ga zitten. Mijn kinderen zijn de baas over de afstandsbediening, m.u.v. maandagavond, waarin ik hem steevast opeis om naar Spoorloos te kijken. Maar als ik kijk, dan duw ik onze sterren op het ijs bijna over de finish. Ik beweeg heen en weer zonder dat ik het besef en ik juich als er weer een medaille gehaald is door onze Nederlanders. Ik zei nog schertsend tegen mijn man, die er stiekem toch van gedroomd had dat één van zijn zoons een prof-voetballer zou worden: “Je kan de jongste beter laten schaatsen, dan maakt hij meer kans om voor Algerije uit te komen tijdens de Olympische Winterspelen.”

Het is niet dat ik zelf zo sportief ben. Behalve mijn wekelijkse twee uren-durende wandeling ben nu geen lid meer van een vereniging zoals in mijn jeugd. Toen gymde, tenniste en volleybalde ik en de hele zomer lang was ik in het buitenbad van het dorp te vinden, waar ik meedeed met Zwemvierdaagse. En in de winter schaatste ik met zwakke enkeltjes op mijn hoge noren in het kielzog van mijn vader op de ijsbaan bij ons in de buurt of op het kanaal naast onze boerderij. Maar het is heel goed mogelijk dat ik toen mee deed omdat mijn zus, mijn vriendin en ook mijn vader zo sportief waren. Het grappige is dat als ik mee deed, dat ik dan toch bijzonder fanatiek was. En dan heb ik nog steeds. Vooral bij een wedstrijdje. Dan komt ‘het beest’ in mij naar boven, dat de concurrenten wil verslaan.

Eerste ben ik nooit geworden. Niet toen ik op de lagere school zat en we wedstrijden schaatsten. Niet toen ik mee gymde met de keurgroep en ik mee ging naar wedstrijden, niet op de atletiekbaan waar de kinderen van alle scholen in de omgeving tegen elkaar streden en niet bij het tennissen. Er was altijd iemand die harder ging of beter speelde, soepeler was of zoals bij de keurgroep met netjes gestrekte armen en benen de nekkiep over de bok deed. Ik vond het wel jammer, maar dat mocht de pret niet drukken. Ik was ook wel tevreden met de derde plaats in de wedstrijd schaatsen 10 t/m 12 jaar. Het bekertje moet ik nog ergens hebben bewaard.

De herinneringen aan mijn jeugd zijn zoet. Daarom denk ik toch dat de emoties die de Nederlandse schaatsers tijdens de Olympische Spelen bij me los maken voortkomen uit nostalgie. Ik heb een onbezorgde en gelukkige jeugd gehad, waar ik nu nog op kan teren. Goeie ouwe tijden!

http://nos.nl/video/207267-1982-van-der-duim-wereldkampioen.html

Geen opmerkingen:

Een reactie posten