zondag 3 november 2013

Superioriteitsgevoel of angst voor overheersing (deel I)

In de ogen van de niet-moslim blijf ik als moslim uiteindelijk toch altijd minderwaardig. Zelfs de meest multiculturele sociale wereldburger die vrienden heeft van allerlei komaf, kijkt, als puntje bij paaltje komt, toch neer op de ‘cultuur van de islam’, al is het maar een beetje. Ik ben altijd benieuwd geweest of dit met het mens eigen superioriteitsgevoel te maken heeft, of met de angst om overheerst te worden.

Als puber kon ik met geen mogelijkheid begrijpen waar de haat van de Nederlanders voor de hedendaagse Duitser vandaan kwam. Er werd in bepaalde kringen over ‘de moffen’ of ‘de nazi’s’ gesproken, alsof de Tweede Wereldoorlog nog gaande was. Ik vroeg me af wat voor recht de Nederlanders hadden om met verachting en zelfs agressie over de Duitsers te spreken, terwijl ze ondertussen wel de braadworsten en de schnitzels, de grote pullen bier en de apfelstrudel naar binnen werkten in alle gulzigheid en ondankbaarheid voor de Duitse maker ervan. Ik heb dat gevoel nooit gekend. Ik neem het Duitse volk niets kwalijk, omdat het Duitse volk echt niet allemaal hetzelfde gedachtegoed als Hitler koesterde. De meeste Duitsers waren vast en zeker blij met de economische vooruitgang in het land, maar dat betekent nog niet dat zij achter het vergassen van de Joden, de zigeuners, de Russen en de homo’s stonden.


NSB’er
Na de oorlog, zo vertelde mijn opa mij, had de overbuurman hem aangegeven als NSB’er. Hij werd opgepakt, kaalgeschoren en het kamp Westerbork als een crimineel binnengeleid. Wat wil het geval: in het begin van de jaren dertig leek het Duitsland steeds voorspoediger te gaan. Veel boeren in de regio stemden daarom op de NSB, de Nederlandse variant van de NSDAP. Maar toen opa er achter kwam wat hun werkelijke motieven waren, had hij het lidmaatschap opgezegd, zo verzekerde hij mij. Verder hadden de Duitsers beslag gelegd op de boerderij. Zij waren van plan om hun zieke paarden daar te stallen en te behandelen, alhoewel ze, zo vertelde opa vol trots met geen mogelijkheid gaten in de grond konden boren zodat ze de paarden konden vastpinnen. Wel herinneren nog de alternatieve ringen aan de muren aan die periode. Uiteindelijk waren er meerdere paarden begraven achter de boerderij. Als kind heb ik daarom regelmatig gegraven in de hoop een skelet, of nog liever een schat van de Duitsers terug te vinden. In elk geval lieten de Duitse soldaten ook iemand achter die op de paarden lette. Het was een aardige jongen, die liever niet op oorlogspad was gegaan, zo vertrouwde hij mijn grootouders toe. In elk geval was dit reden genoeg voor de overbuurman om aangifte te doen. Het was zijn eigen schoonvader die samen met anderen die mijn opa goed kenden, voor hem pleitten bij de autoriteiten, waardoor hij weer op vrije voeten kwam. “En die overbuurman was eigenlijk zelf een jodenhater,” verhaalde mijn opa verbitterd. Hij heeft de man nooit meer begroet, maar toch heeft hij er verder geen werk van gemaakt.

Ik ben altijd onder de indruk geweest van zijn verhalen, getuige het feit dat ik al op jonge leeftijd C-boeken uit de bibliobus mocht lenen. Ik leende boeken over de oorlog, en las dingen, zoals over de martelpraktijken van de Nazi’s, die eigenlijk niet geschikt waren voor een kind van mijn leeftijd. Met als gevolg dat ik sommige gruwelijke details nog niet vergeten ben. Wat ik heb geleerd van mijn grootvader is dat een mens een mens is en dat niemand meer of minder is. Hij deed nooit de deur dicht voor de Jehova-getuigen die aan zijn deur kwamen. Altijd stond hij ze te woord. Misschien kwam het doordat hij een zeer belezen man was dat hij zo open stond voor andere mensen: zijn hele huis stond vol met boeken. Hij had onder alle vensterbanken boekenplanken bevestigd die allemaal gevuld waren met boeken. Ik leerde ook van mijn opa dat een mens hard moet werken in dit leven. Hij was het liefst gestorven met de zeis in zijn hand. Ik zie hem nog aan het werk met die zeis. Regelmatige slagen door het gras. Ik zat er bij en keek er naar. “Ik wil gewoon dood neervallen, dat is wat ik wil.” Hij heeft het de laatste periode van zijn leven niet makkelijk gehad: zijn vrouw werd dement en herkende hem niet meer. Toen zij in het verzorgingstehuis terecht kwam, raakte mijn grootvader ook een beetje de weg kwijt. Uiteindelijk is hij min of meer gestorven zoals hij dat wilde: hij kreeg een hartaanval en was 'weg'.
de zeis (de man op de foto is niet mijn grootvader)
Geen kwaad woord over Joden
Een mens is een mens, niemand is meer of minder. Maar op de Christelijke Academie voor de Journalistiek, waar ik studeerde, leerde ik dat je geen kwaad woord over Joden mocht zeggen. Zij hadden namelijk geleden. Wij hadden als groepje studenten echter contact weten te leggen met neo-nazi’s en zij waren bereid om ons te woord te staan. Erg spannend allemaal. Maar de docent wou er niets van weten. Ik vond het destijds vreemd, dat het ons verboden werd om neo-nazi’s te interviewen. Ik vond het vreemd dat voor het Joodse volk een uitzonderingspositie moest worden gemaakt. Waren er geen andere volkeren geweest die hadden geleden? Mochten wij een volk verheffen tot een dergelijke positie? Het ging er bij mij niet in. Het was ook in deze periode dat ik kennis maakte met het lijden van de Palestijnen. De vraag rees bij mij of de Palestijnen niet net zo veel zouden lijden als de Joden en of het ene lijden erger is dan het andere?

Uiteindelijk denk ik dat we voor het goede antwoord op mijn eerste vraag betreffende het superioriteitsgevoel ofwel de angst voor overheersing terug zullen moeten naar het begin van de schepping van de mens. Allah maakte bekend aan de engelen en aan Iblies, de djinn die in hun gezelschap mocht verkeren omdat hij zo’n goede indruk had gemaakt, dat hij een mens ging scheppen. De engelen waren verbaasd, want de mens zou vast en zeker verderf zaaien. Maar Allah zei: “Ik weet wat jullie niet weten.” Allah begon aan de schepping uit aarde en had het ‘karkas’ al klaar, toen Iblies eens een kijkje kwam nemen. Hij ging de nog holle binnenkant binnen en vroeg zich af wat dit nu moest voorstellen. Was dit nu alles? Toen de schepping van de mens werd voltooid, gebood Allah de engelen en Iblies om te buigen voor de mens. Maar Iblies weigerde. Hij zei: “Moet ik voor hem buigen? Maar ik ben veel beter dan hem. Ik ben gemaakt van vuur, terwijl hij uit aarde is gemaakt.”

Volgens mij ligt hier de wortel van het probleem dat we vandaag de dag kennen. Het gaat om zowel een superioriteitsgevoel als wel de angst om overheerst te worden. Het is twee-in-één. Iblies was bang dat Allah Adam liever zou hebben, terwijl hij in de veronderstelling was dat vuur verhevener was dan aarde.

lees ook deel II http://beanoor.blogspot.nl/2013/11/superioriteitsgevoel-of-angst-voor.html

Geen opmerkingen: