Hier zit ik dan, boven op het dak van de villa, dat één groot terras is. Nog net in de schaduw. De wind in mijn gezicht. Uitzicht op de twee wegen die van en naar de stad leiden. Geluid van het zoveelste bouwproject achter mij, zoemende elektriciteitskabels in de lucht, ronkende vrachtwagens, een toeterende auto, een koerende duif vlak boven mijn hoofd en een eenzame politie-agent in de verte die met een fluitje het verkeer bedwingt.
Onder mijn neus een kleine musalla, een gebedsplaats voor de reizigers, waar we helaas niet kunnen bidden omdat er rondom het woonblok van villa's een muur is gebouwd, maar wel met het voordeel dat we de oproep tot het gebed goed kunnen horen. Het is helaas niet zo overweldigend als de oproep die mij van alle kanten uitnodigde in het centrum van de stad Oran, toen mijn familie daar nog woonde, maar het kan er mee door.
De eerste keer dat ik de adhaan daar in het stadscentrum hoorde, wist mijn ziel van blijdschap niet hoe ze moest reageren. Ik was zo vervuld; zo dankbaar; intens gelukkig. Elke ochtend werd ik vanzelf wakker van de adhaan, en wachtte ik op het geluid van de buurjongen, toen nog een salafist met baard, lange jurk en broek tot boven de enkels, die de trappen af snelde om naar de moskee te gaan. Hij heeft het nooit geweten, maar voor mij vormden wij op die momenten een tweeëenheid. Hij hoorde bij het ritueel van wakker worden rond vier uur 's ochtends. Later vertrok hij naar Parijs en met de illusie om een baan te vinden met zijn outfit verdween ook de helft van zijn baard en werd zijn abaja ingeruild voor blue jeans en een t-shirt. En ik moet eerlijk zijn, dat het me tegenviel toen ik hem daar zo zag rondlopen, toen wij Parijs bezochten als toeristen. Voorheen was ik onder de indruk van zijn verschijning. Toen was het ègi, mijn broeder, maar nu zag ik alleen maar een gewone man op straat. Nog altijd vind ik mannen met witte tulbanden en lange jurken indrukwekkend.
Mijn schoonfamilie woont sinds een aantal jaren in een buitenwijk van Oran, waar vroeger druivenranken, boompjes, en allerlei andere gewassen groeiden. Tegenwoordig is het dorp, zoals zovele dorpen, aan de stad vastgegroeid. De stad Oran is één grote bouwplaats. Daarom zul je ook zien dat de bovenop de meeste huizen in de buitenwijken altijd een begin van een aanbouw is. Het is vanwege het simpele feit dat je hier binnen de grootfamilie leeft. Er kan altijd nog een etage bovenop worden gebouwd.
Het lijkt me ook wel wat om hier twee kamers en nog een keuken bij te bouwen en de zomer op het terras te bivakkeren. Anders dan in het huis ervaar ik hier de ruimte en de vrijheid die ik nodig heb. Het heeft niets te maken met mijn lieve familie, want ik heb het goed getroffen; het gaat om een eigen plekje en een uitzicht. Waarschijnlijk heeft het te maken met het feit dat ik met een zee van ruimte en uitzicht op de horizon ben opgegroeid. Vanuit de boerderij keken we uit over de kilometerslange akkers met aardappelen, bieten, tarwe en mais. Hetzelfde gevoel heb ik overigens ook als ik op een terrasje zit en al het volk bekijk dat voorbij komt. Daar kan ik urenlang van genieten.
Hier op het terras zal het nog ongeveer een half uur duren voordat de zon mij verjaagt en de hele ruimte volledig inpikt. De zon kent geen genade. Tot die tijd geniet ik van alle geluiden om me heen en van de wind die zo nu en dan mijn hoofddoek en huisjurk een beetje doet opwaaien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten