zaterdag 6 juli 2013

Van kom niet aan mijn haar naar kom niet aan mijn hoofddoek

We zaten in Parijs in de trein. De broer van mijn Algerijnse vriend – we waren toen nog niet getrouwd -  was uit Duitsland overgekomen, al heb ik geen idee meer waar we naartoe gingen. Meestal namen we namelijk de metro. Schuin tegenover ons zat een vrouw met een hoofddoek. Zij leek een française, aangezien ze lichtgekleurde ogen had.  De broer kon zijn bewondering niet verhullen. Hij was zo blij. En hij schepte op over zijn zussen die ook tot hier – en hij wees naar zijn polsen -  en hier  - en hij pakte met een hand onder zijn kin een denkbeeldige hoofddoek vast – bedekt waren. Ik keek naar mijn vriend. Als hij dat maar niet van mij zou verwachten. Mooi niet. Mijn haar is mijn alles. Daar moest je niet aan komen.

Voordat ik naar Parijs ging als au-pair in 1988, en met mijn moeder naar de stad ging, vond ze het heerlijk om met mij te flaneren. “Iedereen kijkt naar je,” fluisterde ze in mijn oren vol trots.  Dat kwam omdat ik een flinke bos haar had met mooie slagen, net geen krullen. Ja, soms, als ik mijn haren net gewassen had, wilden er nog wel eens krullen in schieten, zelfs pijpenkrullen, dat vond ik helemaal geweldig. In elk geval, ik had bekijks omdat ik mooi haar had. Ik stond bekend als ‘het meisje met het bos haar’.

Mijn vriend stelde mij echter gerust. Het zou het niet van mij vragen. Dat mocht ik helemaal zelf weten. Zucht. Toch ging ik over dat lapje stof nadenken. Wat was nou de reden, dat God dit van mij zou verlangen? 

Ik was nog maar een paar maanden in Parijs en had al veel te stellen gehad met de mannen daar. Ik was een paar keer lastig gevallen. Dat had ik in Nederland ook wel eens meegemaakt, maar niet in die zelfde mate. Ik had zelfs een afkeer van de mannen in Parijs ontwikkeld. Ik had één keer een rokje aan, toen mijn zussen als toeristen op bezoek waren en zij ook minirokken droegen. We gingen ergens in het gras zitten bij de Eifeltoren en kregen ineens in de gaten dat er een stukje verderop in het gras een man een poging deed om onder onze rokjes te loeren.

Of die keer erop dat ik ging tennissen met een bermuda. De tennisleraar van mijn oppaskind was bereid mij gratis les te geven. Dat hij wel bepaalde verwachtingen had, had ik niet zo snel in de gaten. Ik had waarschijnlijk nog onvoldoende geleerd over mannen tijdens mijn studietijd. In elk geval ging ik op weg in de metro. Tegenover mij zat een man die maar naar mijn benen bleef staren. Ik voelde me nog net niet betast. En toen de tennisleraar ook nog een compliment maakte over mijn benen, nam ik het besluit: Parijse mannen krijgen mijn benen niet meer te zien. 


Wat was mijn antwoord? Ik was boos op die mannen. Ik had een spijkerbroek waar al een klein scheurtje in zat bij de knie. Ik maakte de scheur gewoon lekker groter. En in de andere pijp maakte ik ook een scheur. Ik stiftte mijn lippen felrood, wat voor mij het signaal was van: ik ben een zelfverzekerde vrouw, blijf uit mijn buurt. Hoe naïef. De eerste keer dat ik in de metro zat, zat er weer zo’n mannetje tegenover mij. Hij was totaal gefixeerd op dat deel van mijn knie dat bloot was. Het was gewoon niet normaal meer. Ik heb daarop de scheuren dichtgenaaid met rood draad. Zo!

Na tien maanden Parijs kwam ik terug in Nederland. Ik wist eigenlijk al dat ik in mijn hart moslim was. Maar ik wilde zeker weten dat het geen romantische bevlieging was. Ik had immers maandenlang zonder familie en vrienden in een klein kamertje van 3 bij 4 had geleefd en genoot enorm van de gesprekken over het geloof samen met mijn vriend. Daar was ik na een half jaar al overtuigd. Maar op de een of andere manier wilde ik zeker zijn dat mij geen ontnuchtering te wachten stond, zodra ik weer in Nederland zou zijn. Was dit echt wat ik wou?

Mijn familie wist dat ik verliefd was op een moslim. Mijn oudste zus bracht een boekje thuis waar een telefoonnummer in stond van Al Nisa, een organisatie voor moslimvrouwen in Nederland. Op een dag belde ik ze op. Amal nam op. Zij was ook een bekeerling. Zij zou mij een Engelstalige Koran opsturen van Yusuf Ali. Zodra ik het Boek in huis had, las ik er elke avond in. Ik ging zelfs het gebed verrichten zoals ik het mijn vriend had zien doen. Niet in het Arabisch, zonder hoofdbedekking, gewoon in mijn nachtjaponnetje, maar wel met de bewegingen die ik hem had zien doen. Het waren intense gebeden. 

Behalve de vertaling bevatte het werk van Yusuf Ali ook voetnoten met uitleg. Elk woord nam ik in mij op en het drong door tot diep in mijn hart. Zijn vertaling en uitleg van de verzen m.b.t. de sluier vond ik zo mooi, dat ik besefte dat het waar was.

"Say to the believing men that they should lower their gaze and guard their modesty: that will make for greater purity for them. And Allah is well aquainted with all that they do."
"And say to the believing women that they should lower their gaze and guard their modesty; that they should not display their beauty and ornaments except what must ordinarily appear thereof. That they should draw their veils over their bossoms and not display their beauty except to their husbands, their fathers, their husband's fathers, their sons, their husband's sons. Their brothers or their brothers' sons..." (hoofdstuk an-Noer, vers 31 en deels 32)

Het was tijdens de laatste weken van de zwangerschap van mijn oudste, dat ik zwangerschapsverlof kreeg, dat ik thuis zo nu en dan een hoofddoek opdeed om te ervaren hoe dat voelde. Ik had op mijn werk wel al een tijdje mijn haren bedekt met een los doekje dat ik in mijn nek knoopte. Men wist dat ik moslim was geworden en respecteerde dat.

Na het verlof voelde ik dat ik niet meer zonder hoofddoek naar buiten wilde. En zoals altijd: als ik iets voel in mijn hart, ga ik ervoor. En dat deed ik. De eerste keer had ik nog niet in de gaten dat je beter veiligheidsspelden kan gebruiken om je doekje vast te maken. Dus schoot mijn hoofddoek los zodra ik uit de auto stapte. Waarop ik gauw de auto weer inschoot. Maar al gauw raakte ik eraan gewend. Ik deed hem op om nooit meer af te doen in het gezelschap van mannen. Punt.

Geen opmerkingen: