maandag 28 september 2015

Gevangen in gedachten

We stonden samen te wachten op de bus. Tussen de wachtende mensen stond een vrouw hardop te mopperen over het lot dat haar getroffen had. “Waarom, God, waarom?” vroeg ze op een verwijtende toon. God was kennelijk schuldig aan de ellende die haar was overkomen.




Ik moet een jaar of 20 geweest zijn, nog geen moslim, wel zoekende. Ik voelde in elk geval instinctief aan dat hier een denkfout gemaakt werd. God heeft nergens schuld aan. Als ons iets slechts overkomt, is het ofwel alleen maar slecht in onze ogen - dat wil zeggen met onze beperkte blik - ofwel het is iets dat we over onszelf hebben afgeroepen. Ik vond de vraag typisch iets voor christenen, omdat ook dominees aangaven dat kinderen of jongelui te vroeg waren heengegaan en dat het “niet eerlijk” was. Volgens de bijbel heeft zelfs Jezus aan God gevraagd, “Waarom heeft u mij verlaten?” Hoe krom is die vraag, als je gelooft dat Jezus een deel van God zelf is. Ik begreep het toen al niet - God die zichzelf verwijten maakt - en nog steeds verbaas ik me over alle verschillende en onlogische verklaringen die christenen geven.  


Ik zou God nooit de schuld geven, daar was ik zeker van. De opmerking “Welke God doet nu zoiets” zou ik niet maken en de vraag  “Hoe kan God dit onrecht toestaan?” zou ik niet stellen.


Godzijdank heb ik mij aan mijn woord gehouden.


Wat ik toen niet besefte is dat ik de waarom-vraag indirect toch wel degelijk stel. Gisteren las ik in het boek ‘De helende kracht van acceptatie’ van Annemarie Postma en werd getroffen door de volgende zin: ‘Om ruimte te maken voor heling is de eerste stap de drang om te weten waarom de dingen gebeuren zoals ze gebeuren op te geven’. Meteen wist ik: dit gaat over mij. Ik wil altijd weten waarom de dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Ik loop alle mogelijkheden in mijn brein af om er achter te komen wáár ik de fout ben ingegaan, of wat de werkelijke reden kan zijn dat anderen mij zo konden kwetsen. Wie wat waar wanneer en waarom blijven ronddraaien in mijn hoofd. Ik ging er vanuit dat het juist goed is om kritisch naar mezelf te kijken. Dat ik na jaren nog steeds alleen maar kan gissen - met zo nu en dan een klein helder momentje - mocht de gedachtenpret - of prut - niet drukken. Ik tast nog steeds in het duister. En het erge is dat ik mijzelf ook dát weer kwalijk neem. Ik zit gevangen in mijn gedachten. Het is zoals Postma zegt: ‘vasthouden aan de drang om te weten is vasthouden aan de pijn’. Een schok van herkenning schiet door mijn lichaam. Dit is wat ik doe, ik houd vast aan de pijn. Wat doe ik mezelf aan?


Ik vind God niet oneerlijk, maar ik vind ‘de wereld’ en ‘de mensen’ oneerlijk. Er is zoveel onrecht gaande in de wereld, dat ik dat niet verdragen kan. Daar bovenop komt nog het kleine leed dat mijzelf overkomt, waarvan ik of anderen of mezelf de schuld geef. En zo raak ik verwikkeld in filosofische gedachtekronkels. Op het internet heb ik de ene link met de ene verklaring nog maar net geopend, of mijn oog valt op een volgende link met een andere verklaring. Ik zal het antwoord vinden en dán heb ik vast het inzicht. Ik wil begrijpen waarom er zoveel ellende en verderf op aarde is.


Vat krijgen op de situatie is niet alleen mijn drang, maar de drang van vele mensen. We leren als kind al dat het belangrijk is om te plannen en om te kaderen. Hoe wonderlijk is het dat ik op de opleiding Journalistiek mijn creativiteit kwijtraakte omdat ik zoveel moeite moest doen om te kaderen en te beargumenteren. Toch had ik daar mijn lesje nog niet geleerd.



Hoe vaak heb ik van anderen te horen gekregen dat ik fel overkom, dat het lijkt alsof ik een heel leger met me heb meegenomen. Een tijdje geleden kwam ik er al achter dat die felheid ergens in mijn verleden is opgebouwd. Ik heb zelf iets meegemaakt in mijn jeugd, dat te zwaar was om te dragen, of iets gezien dat het daglicht niet verdragen kon, waardoor ik het gevoel heb mijzelf te moeten beschermen en te strijden. ‘No more pain. No more games, no more messing with my mind. No more drama in my life. No one’s gonna make me hurt again’ zingt Mary J. Blige en dat voel ik tot op mijn botten. Telkens als ik in een soortgelijke situatie terecht kom, bal ik weer mijn vuisten en staat the angry young woman in mij op. Het zal mij niet overkomen dat ik me alwéér laat overdonderen! De ander heeft geen idee waar die felheid vandaan komt - de felheid is doorgaans ook onterecht, want gebaseerd op een oude verontwaardiging en angst  -  maar het is mijn instinct, mijn overlevingsdrang. Daar heb je dat woord weer: drang.

Ik lees verder in het boek om te begrijpen wat ik moet doen om van die drang af te komen - en ik voel het al een beetje aan mijn water: niets. Ik moet niets doen! Pas als ik stop met zoeken, zal ik mijn antwoorden vinden, belooft Postma.  


‘Het gaat er uiteindelijk om’ schrijft zij, ‘dat we verlies, tegenslag of ziekte kunnen gaan zien als een crisis die onze ogen wil openen voor de werkelijkheid, en ons tegelijkertijd een kans biedt om dichterbij onszelf of God te komen. En dat het wel of niet genezen helemaal niet zo belangrijk is, maar dat het er om gaat dat we de innerlijke uitdaging aangaan die er van ziekte of beperking uitgaat, dat we ontdekken welk verlangen van de ziel er achter onze ziekte schuilgaat’.


Wat mijn ziel wil, dat weet ik best wel. Mijn ziel wil wat alle mensen in wezen willen: innerlijke rust. Mijn ziel is moe van het strijden en verlangt naar overgave. Ik wist wel dat ik er nog niet was met het uitspreken van de shahada, want telkens weer stelt Allah ons op de proef en wij moeten er naar blijven streven om in overgave te leven. En daar schrijf ik alweer een woord op dat met iets willen beheersen te maken heeft - streven. Laat ik er maar naar streven om te accepteren dat het leven hard is, dat er mensen op mijn pad zullen blijven komen die niet het beste met mij voor hebben, zonder dat ik naar een verklaring zoek. Het is geen apathische houding die leidt tot neerslachtigheid, maar een daadwerkelijk Godsvertrouwen, die leidt tot een krachtiger persoonlijkheid.

Zal het me lukken om los te laten en me te laten leiden?

maandag 7 september 2015

"Mijn vader wist dat ik homo was, ik niet"

Homoseksueel en bekeerd tot de islam



“Marokkanen zijn altijd heel duidelijk. Ze zeggen altijd: ‘Harm, wij vinden het vies en smerig en het mag niet van ons geloof, maar wij moeten jou accepteren want jij bent onze vriend’. Zij scheiden dan jouw persoon van wat je bent. Nederlanders niet. Die plakken meteen etiketjes, plaatsen je in een hokje. Je wordt door Nederlanders geaccepteerd als dameskapper, make-up artiest, of als je elk jaar op een van die beroemde boten staat. Je hoort die gezellige nicht te zijn, zoals Gerard Joling, en Paul de Leeuw; die gedragen zich zoals ze dat van een homo verwachten. Maar ik kan mij niet als een karikatuur gedragen. Ik kan die homo niet zijn.”


Aan het woord is de 60-jarige Harm van de Beek - officieel Harmen - homoseksueel én sinds een jaar ‘bekeerd’, alhoewel hij dat een vreselijk woord vindt.




Shahada
“Ik ben praktisch altijd bij elke Palestina-demonstratie. En ik ben gewend om tijdens die demonstraties altijd een djellaba te dragen. Dan word je gauw herkend. Toen kwam Imad Ben naar me toe. Hij is een Marokkaanse Palestina-activist uit België, hij geeft ook voorlichting en houdt toespraken. Hij komt naar mij toe en zegt tegen mij: ‘Wij kennen elkaar niet. Maar ben je er klaar voor?’ Eerst dacht ik nog: waarvoor? Maar ineens drong het tot me door en besefte ik het: ik ben er klaar voor, ik moet het nu gaan doen! En toen heb ik midden op het plein in Utrecht, in de regen en in de kou, met al die Nederlanders er om heen mijn shahada gedaan.”


Het was geen plotseling besluit. Integendeel, Harm leeft al bijna veertig jaar lang ‘onder de Marokkanen’. Hij heeft iets met de Marokkanen, hij voelt zich bij hen thuis, letterlijk en figuurlijk. Maar daarover later meer.


Gereformeerd gezin
Hij werd geboren in Hilversum in 1956 als oudste van negen kinderen in een gereformeerd gezin. “Voor degenen die dat niet kennen: een zeer orthodox christelijk geloof,” legt Harm uit. Zijn familie kreeg, toen hij een jaar of 12 jaar oud was, tuberculose. Ze verbleven allemaal in een sanatorium. Harm werd eerst in kindertehuizen geplaatst en later in een pleeggezin. “Toen mijn moeder in het sanatorium zat, is zij van haar geloof gevallen. Ze ging daarna een heel ander leven leiden, ze ging emanciperen.” Zelf had Harm als enige van het gezin geen tuberculose en daar had hij het moeilijk mee. Als hij later in een joods bejaardentehuis werkt, herkent hij hun schuldgevoel. “Mensen hadden er last van dat ze als enige de oorlog hadden overleefd. Ik herkende dat gevoel, want ik kwam uit een groot gezin, en ik was als enige gezond. In het dorp werd ik gemeden - ik mocht niet bij de slager en bakker naar binnen - want er was angst voor besmetting. Ik vond het verschrikkelijk om zo alleen te zijn, omdat ik als oudste altijd graag voor mijn broertjes en zusjes zorgde. Daarom begrijp ik de Marokkanen ook zo goed. Die luisteren ook nog naar hun oudste broer.”


Op school ging het niet goed met Harm. “Ik was een late leerling. Ik had altijd ruzie, ik kon niet tegen de ‘Nederlandse’ mentaliteit. Toen bleef ik zitten. Daarna kwam ik op de mavo terecht en bleef ook weer zitten. Op mijn vijftiende wilde ik niet meer naar school. Tot mijn 23ste heb ik  daarna bij Dirk van de Broek gewerkt.”


“Mijn vader wist het, ik niet”
Het was het jaar dat Harm ziek werd. Hij stopte bij Dirk van de Broek en kwam bij een maatschappelijk werker terecht. “Daar kwam het na een paar maanden uit, dat ik homoseksueel was. Ik had het weg gestopt. Mijn vader wist het, maar ik niet. Hij had destijds tegen mij gezegd: ‘Als ik jou met een kerel tegenkom, sla ik hem dood en jou gehandicapt’. Dat is de teneur van mijn opvoeding geweest. Of ik het uit angst had weg gestopt, of dat ik het niet wilde, dat weet ik niet zeker. Mijn ideaalbeeld was namelijk trouwen en een groot gezin krijgen. Maar als je die gevoelens hebt, is dat zo, en het gaat echt niet weg.”


Harm kwam ‘uit de kast’, ging naar het COC en dompelde zich onder in het homoleven. “Maar ik moet je zeggen: ik heb nooit mijn draai gevonden in het nichtenwereldje. Ik wilde er graag bij horen en heb alles geprobeerd om me aan te passen. Ik heb enorme hoeveelheden alcohol en drugs gebruikt om daar doorheen te komen. Men zegt nog steeds van mij dat ik ‘in de kast’ zit, maar dat is niet zo. Ik voel me bij homo’s en lesbo’s gewoon niet op mijn gemak. Ik pas niet in dat nichtenwereldje, dat overigens net op een sekte leek. Vanaf 1996 heb ik de deur naar het homoleven dichtgedaan. Ik heb niks tegen ze, wat best raar uit mijn mond zal klinken,” lacht Harm, “maar ik hoef ze niet in mijn buurt te hebben.”


Op kamers bij Marokkanen
De aansluiting die Harm bij de homo’s mist, vindt hij wel bij de Marokkaanse gemeenschap. Harm gaat werken als schoonmaker in het ziekenhuis, waar hij Marokkanen en Turken leert  kennen. Het begon, zoals het zo vaak gaat, met het helpen invullen van formulieren, maar al gauw ontstonden er vriendschappen. Harm gaat zelfs bij Marokkanen in huis wonen, als hem een kamer wordt aangeboden. In 1986 verhuist hij naar Amsterdam, waar hij aan de slag gaat als restaurantmanager bij Mac Donalds. “Mijn baas kwam er achter dat ik goed met Marokkanen kon omgaan. Mijn ploeg zat hierdoor helemaal vol met Marokkanen, want de andere managers wilden er zo min mogelijk.”


Na verschillende andere banen, ook op kantoor - wat niets voor hem was -  besluit Harm om het roer volledig om te gooien. Hij volgt de opleiding MBO Sociale Dienstverlening. “En meteen erachteraan deed ik ook nog de HBO Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Ik kwam er op mijn 48ste achter dat ik helemaal niet zo achterlijk was!” Harm komt terecht bij de sociale dienst en werkt o.a. in de Baarsjes in Amsterdam bij het project ‘Streetcornerwork’ voor dak- en thuisloze jongeren met alcohol- en drugsproblemen. “Het ging vaak ook om ex-gedetineerden, heel problematische jongeren, veel lastig gedrag. Maar ik heb daar zelf nooit iets van ondervonden. Men vraagt zich soms af: hoe kan het nou dat Harm, die homo, zo goed kan omgaan met die hele problematische Marokkanen. Maar de mens bestaat uit veel meer dan dat, dan die problemen. Ik begreep ze heel goed. Hun jeugd lijkt op mijn jeugd.”
Niet alleen in zijn jeugd voelde zich niet alleen afgewezen en buitengesloten - vanwege de tuberculose van zijn familie - maar ook naar aanleiding van de aidsepidemie. Praktisch al zijn vrienden van toentertijd zijn in eenzaamheid gestorven “omdat iedereen bang was besmet te raken.” Ook hij werd gemeden, dit keer vanwege zijn homoseksualiteit - lees de angst voor Aids. “Kopjes waar ik uit gedronken had, werden in de bleek gezet.” Het voelt voor Harm als altijd afgewezen en uitgesloten worden vanwege een onterechte angst en hardnekkige vooroordelen.



Daar kan geen homo tegen op!
Het bijzondere is dus, dat Harm door de Marokkaanse gemeenschap omarmd werd ondanks het feit dat hij homo was. “Eigenlijk willen de Marokkanen het er niet al te veel over hebben. Niet omdat ze het willen verzwijgen, maar omdat het er verder niet toe doet. Ze zeggen dat ze het vies vinden, maar gaan verder zo met mij om, dat ik mezelf als mens gewaardeerd en geaccepteerd voel. Ik denk dat de Marokkaanse mannen zo zelfverzekerd van hun eigen mannelijkheid zijn, dat ze er op een natuurlijke manier mee omgaan. Dat hebben Nederlandse mannen niet, die zijn dat door de emancipatie ‘ontmand’ geraakt, die reageren zo onnatuurlijk.”


Hij vertelt over de keer dat hij samen met een groepje Marokkanen ging kijken bij de plek waar Theo van Gogh vermoord was. Plotseling gilde een vrouw uit het publiek: “Jullie moeten van onze homo’s afblijven”, uitgerekend tegen mij. Ik dacht, wat krijgen we nou en voelde me boos worden. Een van de Marokkaanse jongens trok me weg en zei toen: ‘U mag ze allemaal hebben, maar deze niet, deze is van ons.’ Ik was gelijk helemaal niet meer kwaad meer.”
“Ik doe mijn boodschappen bij de Marokkaanse bakker en de Marokkaanse groenteboer. Bij mijn kudde Marokkanen voel ik me op mijn gemak en gelukkig. Daar kan geen homo tegen op!”

Al vanaf 1992 doet Harm geregeld mee met de Ramadan, uit solidariteit. “Jaar in, jaar uit heb ik meegedaan. Ik at vaak mee, want alles moet zo gastvrij mogelijk. Ik ging de Koran lezen, dat beviel me. Ik ben er eigenlijk ingegroeid. Maar die ene stap deed ik niet. Ik wilde het niet, had er moeite mee. Tegen alles en iedereen die Nederlands was zei ik: ik ben moslim, maar ik legde aan moslims uit waarom het niet ging. Ik dacht al die tijd: ik ben er niet goed genoeg voor. Ik kan me er niet aan houden.”


Veel geleerd van probleemjongeren
Harm is overtuigd dat hij als homoseksueel geboren is. “Ik denk dat ik geboren ben met die eigenschap. Ik denk dat Allah met alles een bedoeling heeft. Zo van: als ik van Harm een beetje homoseksueel maak, kan hij veel Marokkanen redden. Want dat heb ik gedaan, zeg ik zonder te willen opscheppen. Als homo had ik namelijk alle tijd voor ze, omdat ik geen gezin had. Voor veel Marokkaanse jongeren ben ik een soort vader geweest, of moeder,” grapt Harm. “Een van de jongens had namelijk gezegd dat ik erger was dan zijn vader en moeder tegelijkertijd.”  Andersom hebben de probleemjongeren hem ook veel geleerd over vriendschap en de islam. “Ze hebben mij de islam gegeven! Niet door preken, dwang of bekeren, maar gewoon door te zijn wie ze zijn. ”

“Ik ben dus homo, maar ik denk dat de mens er zelf voor kiest, hoe hij er mee om gaat,” overpeinst Harm. “God heeft mij op de wereld gezet om bepaalde taken te verrichten en die heb ik gedaan. Dit pad is mijn pad. In het nichtenwereldje voelde ik mij niet vrij, maar in de islam wel. De islam geeft mij de vrijheid en standvastigheid. En dat geef ik ook door aan die jongeren. Ze halen rottigheid uit, dat is de realiteit, maar de islam is de bevrijding. Dat vind ik een belangrijke boodschap.”

zie ook www.qantara.nl