donderdag 24 december 2015

Nederlandse taalles aan asielzoekers: "Eén euro negenennegentig"

Ik ga naar school. Jij gaat naar school. Hij gaat naar school. Zij gaat naar school. Wij gaan school. Jullie gaan naar school. Zij gaan naar school.



Sinds een week geef ik Nederlandse taalles aan twee minderjarige Afghaanse asielzoekers. Ze zijn een maand geleden in Nederland aangekomen en hebben het geluk dat ze binnen twee weken in een pleeggezin geplaatst konden worden. Ze kunnen helaas nog niet terecht in de internationale schakelklas, want er is een lange wachtlijst.

Tijdens het kennismakingsgesprek vraag ik de jongens wanneer ze willen beginnen. "Nu!" antwoorden ze. Ook vraag ik wat ze als eerst willen leren. "Praten," zeggen ze. "Verstandig," geef ik ze terug. Een grijns op hun gezicht als ik mijn duim opsteek ter goedkeuring.

Na drie lessen belt de pleegmoeder op. Verheugd. Ze hebben bezoek gehad van een Afghaanse vriend van de jongens die ze onderweg van Afghanistan naar Nederland hadden ontmoet en die was ondergebracht in het AZC in Ápeldoorn. Hij sprak nog geen woord Nederlands, maar haar pleegzoons hadden als tolk gefungeerd. In slechts drie lessen hadden de jongens zo veel woorden en zinnen opgepakt, dat ze al in staat waren om te vertalen. Daarnaast hadden ze ook nog eens Afghaans gekookt voor het gezin en het bezoek. Het gaat om twee jongens van veertien jaar oud. Welke jongen of  meisje van veertien jaar kan koken hier in Nederland? Ga er maar aan staan. Maar ze zijn heel wat gewend. In hun dorpen in Afghanistan werkten ze door hout te sprokkelen. De een was zelfs verantwoordelijk voor het gezinsinkomen, nadat eerst de vader en vervolgens ook de moeder overleed. Nu zijn ze twee minderjarigen die als puber beschouwd worden en die zich moeten zien aan te passen aan de regels in het huis en aan de regels in hun nieuwe land. 

Met een gretigheid van zeg ik jou daar zuigen de jongens alle nieuwe woorden en zinnen op. Eerst heb ik de klanken geoefend, want niets is vervelender dan dat je al tien jaar in Nederland bent en al behoorlijk goed Nederlands spreekt, maar dat je door je accent altijd 'de buitenlander' blijft. Gelukkig hebben beide jongens leren lezen en schrijven en spreekt Ismail de Engelse taal redelijk goed. Said is van de twee het meest verlegen. Als ik hem vertel, dat hij een voordeel heeft op het gebied van de uitspraak, omdat hij geen Engels accent heeft, is het ijs gebroken. En omdat hij alles wat ik zeg, moet herhalen, merk ik dat zijn verlegenheid al snel iets naar de achtergrond verdwijnt. 

Ze zijn aan elkaar gehecht, dat is duidelijk. Said is afhankelijk van Ismail, omdat Ismail al Engels spreekt. Toch vraag ik Ismail om niet te veel te helpen, zodat Said uit zijn comfortzone gehaald wordt. Said kijkt hem namelijk regelmatig afwachtend aan, terwijl hij het antwoord ook zelf wel zou kunnen weten. 

Ik bied zo'n vijftig tot honderd woorden en zinnen aan per les. Ik heb de woorden en zinnen ingesproken op mijn mobiel en ik deel het met ze via whatsapp. In feite bied ik ze de eerste les zelfs veel meer dan honderd woorden aan. Ik oefen namelijk de getallen met ze. In principe zouden ze moeten kunnen tellen tot één miljard na deze les. Ik heb ze meegenomen naar het winkelcentrum en heb ze de bedragen op de prijskaartjes laten uitspreken. Het moeilijkst was negenennegentig cent. Na de eerste les merk ik dat ze thuis goed hebben geoefend. Ze maken slechts weinig fouten. Said vergeet in éénentwintig het woordje en, maar als ik het nog eens voordoe, pakt hij het meteen goed op. Mijn verwachting is dat ze binnen twee jaar accentloos Nederlands spreken. 

Aan het eind van les twee pak ik de atlas erbij. Ik vraag ze waar ze vandaan komen. Ze zoeken hun geboortedorp op. Het dorp van Said heeft een naam die ik niet kan uitspreken, zo lang en ingewikkeld. Ik vraag hoeveel inwoners het dorp heeft. "Er staan vijfenzestig huizen in het dorp," legt Ismaïl uit. Vervolgens wendt hij zich tot Said en ik zie hem op de kaart allerlei landen aanwijzen. Dan begrijp ik wat hij doet. Hij wijst de landen aan, waar ze doorheen gereisd hebben op hun vluchtroute. Iran, Turkije, Griekenland, Macedonië, Servië, Kroatië, Slovenië, Oostenrijk, Duitsland en tot slot Nederland. "Hoe ben je hier terecht gekomen," vraag ik hem. "Dat was de beslissing van de mensenhandelaar," maakt hij duidelijk, "maar het was eigenlijk een geldkwestie." Zijn vrienden waren doorgereisd naar Zweden, maar zijn geld was op. Daarom kwam hij naar Nederland.

Als ze naar huis gaan, vraag ik: "Wat was het mooiste land dat je onderweg tegenkwam?" "Oostenrijk," antwoordt hij. "En waar wonen de aardigste mensen?" "Hier," zegt hij, "in Nederland." De Nederlanders hebben humor, vindt hij, in tegenstelling tot de Duitsers. "Die zijn zo serieus."

Ik hoop dat ze zo positief over Nederland blijven en dat vooral aardige mensen hun pad kruisen. 
Dat verdienen ze, deze jongens. Of beter gezegd, deze jongemannen.